Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6114

Datum uitspraak2005-11-14
Datum gepubliceerd2005-11-14
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers05/2244 VV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO is bouwvergunning verleend voor een woongebouw, winkelruimte en een parkeergarage in een stedelijke omgeving. Het onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit vertoont gebreken, omdat daarbij het niet voldoende onderbouwde uitgangspunt is gehanteerd dat het aantal verkeersbewegingen door het bouwplan niet toenemen. Niettemin geen aanleiding voor schorsing van de bouwvergunning, nu ondanks gebreken niet kan worden geconcludeerd dat het bouwplan zal leiden tot een met het Besluit luchtkwaliteit 2005 strijdige situatie. Belangenafweging.


Uitspraak

Rechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Voorzieningenrechter UITSPRAAK op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nrs.: 05/2244 WW44 Inzake: [verzoekster], wonende te [...], verzoekster, tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [...], verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Het besluit van verweerder van 22 maart 2005, verzonden op 24 maart 2005, aangevuld bij besluit van 23 augustus 2005. 2. Zitting Datum: 4 november 2005. Verzoekster is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [gemachtigde], werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde [...]. Verder was ter zitting aanwezig [...], adjunct-direc[...] BV. 3. Ontstaan en loop van het geding Bij formulier, gedateerd 2 juli 2003, heeft [...] BV een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning eerste fase voor het oprichten van een woongebouw van 29 appartementen, winkels (waaronder een supermarkt) en een parkeerkelder in twee bouwlagen op het perceel, kadastraal bekend: gemeente [plaatsnaam], sectie [...], [...] t/m [...], [...] t/m [...] en [...], pla[adres]nd [adres]. In het kader van de vrijstellingprocedure heeft het bouwplan vanaf donderdag 25 maart 2004 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen. Bij brief van 21 april 2004 heeft verzoekster een zienswijze ingediend. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld tijdens een hoorzitting van 10 mei 2005 haar zienswijze nader toe te lichten. Bij besluit van 23 november 2004 heeft verweerder [...] BV met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan en de gevraagde bouwvergunning eerste fase verleend. Bij brief van 22 december 2004 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verzoekster heeft haar bezwaarschrift ten overstaan van de commissie voor Bezwaarschriften van de gemeente [plaatsnaam] (hierna: de commissie) op 24 februari 2005 nader toegelicht. De commissie heeft verweerder op 21 december 2004 geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Bij besluit van 22 maart 2005, verzonden op 25 maart 2005, heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de commissie. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 27 april 2005, door de rechtbank op 29 april 2005 ontvangen, beroep ingesteld. Op 27 juni 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ontvangen. Op 18 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Bij besluit van 23 augustus 2005 heeft verweerder [...] BV een gewijzigde bouwvergunning eerste fase verleend. Bij brief van 20 september 2005 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), en het besluit van 22 maart 2005 te schorsen. Bij brief van 30 september 2005 heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 23 augustus 2005. Bij brief van dezelfde datum heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Awb, en het besluit van 23 augustus 2005 te schorsen. Vervolgens is de zaak ter zitting behandeld. 4. Motivering 4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in dat kader het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 4.2. Verweerder heeft bij besluit van 23 augustus 2005 een gewijzigde bouwvergunning verleend. Daarin is, in aanvulling op de eerder verleende bouwvergunning, opgenomen dat uit onderzoek door bureau [...] is gebleken dat de luchtkwaliteit in de directe (woon)omgeving van het [adres] na realisering van het bouwplan voldoet aan de in het Besluit Luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk) gestelde grenswaarden. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is met het besluit van 23 augustus 2005 de motivering van de beslissing op bezwaar van 22 maart 2005 aangevuld. Het besluit is derhalve aan te merken als een gewijzigd besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb. Op grond van artikel 6:19 van de Awb wordt het beroep van verzoekster tegen het besluit van 22 maart 2005 dan ook geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 augustus 2005. De omstandigheid dat verweerder na het nemen van het besluit van 22 maart 2005 de motivering ervan heeft aangevuld brengt mee dat dit besluit niet in stand zal kunnen blijven. Bovendien is verzoekster in strijd met artikel 7:9 van de Awb niet gehoord alvorens het besluit van 23 augustus 2005 is genomen. Verzoekster heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat de rapportage van bureau [...] van 17 juni 2005 en het addendum hierbij van 18 augustus 2005 feiten en omstandigheden betreffen die na het horen van verzoekster bekend zijn geworden en die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang konden zijn. De stelling van verweerder dat artikel 7:9 Awb in dit geval toepassing mist, omdat de rapportages dateren van na de beslissing op bezwaar van 22 maart 2005, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. Genoemd artikel is immers onverkort van toepassing indien na het nemen van de beslissing op bezwaar feiten en omstandigheden bekend worden die aanleiding geven tot wijziging ervan. Anders dan verzoekster heeft betoogd brengt een en ander echter niet mee dat de gevraagde voorziening moet worden toegewezen, omdat dit niet zonder meer betekent dat verweerders inhoudelijke standpunt ondeugdelijk is. 4.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Stationsomgeving” rusten op de betrokken percelen de bestemmingen “Gemengde doeleinden, centrumgebied” en “Verblijfsdoeleinden (gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan) ”. Binnen het plangebied wordt een aantal zones onderscheiden. Op de plankaart is het gebied waarin de betrokken percelen liggen aangeduid als ‘Zone A’. Ingevolge artikel I.1 van de planvoorschriften is deze zone aangewezen als “concentratiegebied winkels met bijbehorende parkeervoorzieningen”. Ingevolge artikel I.4 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is voor Zone A het beleid gericht op het concentreren van centrumvoorzieningen, waarbij de nadruk ligt op detailhandelsbedrijven en andere, publieksgerichte, dienstverlenende bedrijven, op de begane grondlaag. 4.4. De voorzieningenrechter stelt vast, en niet in geschil is, dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, onder meer omdat op grond van het bestemmingsplan op een deel van de betrokken percelen de bouw van woningen niet is toegestaan, buiten de bebouwingsgrenzen wordt gebouwd en de oppervlakte en de hoogte van de te realiseren detailhandel groter is dan toegestaan. Op grond van artikel 44 van de Woningwet zou daarom de aangevraagde bouwvergunning moeten worden geweigerd. Teneinde realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder vrijstelling van de bestemmingsplanvoorschriften verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO. 4.5. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, bij voorkeur een gemeentelijk of een intergemeentelijk structuurplan verstaan. Als er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied. 4.6. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de formele vereisten voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO in dit geval is voldaan. De voorzieningenrechter is voorts, onder verwijzing naar de door verweerder opgestelde nota van 24 februari 2004, van oordeel dat is voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing. Blijkens deze nota, het bestreden besluit en de overige gedingstukken is het project onderdeel van een noodzakelijk geachte herontwikkeling en opwaardering van het stationsgebied ten behoeve van de ontwikkeling van de stationsomgeving als tweede centrum van [plaatsnaam]. Voor de wijze van inpassing in de omgeving zijn randvoorwaarden gegeven in een door de raad van de gemeente [plaatsnaam] vastgesteld beeldkwaliteitsplan. Voor het gebied waarin het project zal worden gerealiseerd is inmiddels door de raad het bestemmingsplan “Stationsomgeving 2004” vastgesteld, dat ter goedkeuring voorligt bij gedeputeerde staten. 4.7.1 Partijen houdt met name verdeeld de vraag of de belangenafweging van verweerder in rechte stand kan houden. Partijen hebben zich in dit verband op de volgende standpunten gesteld. 4.7.2. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar achtertuin grenst aan het terrein waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd, waardoor zij veel hinder zal gaan ondervinden van de te realiseren bebouwing. Vanuit de te bouwen appartementen is er immers direct uitzicht op de tuin en woning van verzoekster. Voorts zal het bouwplan geluidshinder veroorzaken. Het woongenot van verzoekster zal dan ook worden aangetast en haar woning zal in waarde verminderen. Voorts zal het realiseren van winkel- en woonruimte een toename van bezoekers en verkeersbewegingen betekenen, onder andere vanwege de bevoorrading van de winkel, hetgeen eveneens een sterke toename van de geluidsoverlast mee zal brengen. Daarbij is tevens van belang dat boven de winkel een koelruimte wordt gerealiseerd, waarin motoren worden geplaatst. Er is onvoldoende onderzoek geweest naar beschermde planten- en diersoorten in het gebied, zodat er strijd is met de Flora- en Faunawet. Verzoekster kan zich niet verenigen met verweerders standpunt dat realisering van het bouwplan geen strijd met het Blk zal opleveren. Het aantal dagen dat het daggemiddelde voor fijn stof zal worden overschreden zal meer dan het in het Blk toegestane aantal van 35 bedragen. Dat dit veroorzaakt wordt door de hoge achtergrondconcentratie doet hier niet aan af. Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met de groei van de bevolking en de toename van het aantal verkeersbewegingen, alsmede met de aanvliegroute van Schiphol en de invloed van de Hoogovens. 4.7.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het bestemmingsplan “Stationsomgeving 2004” als de bouwplannen in het stationsgebied zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Er is in de afgelopen jaren in alle openheid met in het bijzonder de winkeliers en de omwonenden over de herontwikkeling van de stationsomgeving een discussie gevoerd. Voor het gebied is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld, waarover voorlichtings- en inspraakbijeenkomsten zijn gehouden. Het bestemmingsplan “Stationsomgeving 2004” en de daaraan gerelateerde bouwplannen zijn ook gebaseerd op het beeldkwaliteitsplan. Er kan echter in een bebouwde omgeving niet worden voorkomen dat mogelijk planologisch nadeel voor betrokkenen ontstaat. Ter beperking van mogelijke overlast is aan de zijde van de appartementen die grenst aan de percelen [straatnaam] [...], [...] en [...] een privacyscherm van 1.80 meter boven de vloer aangebracht, waardoor inkijk vanaf dit deel van het appartementengebouw feitelijk is uitgesloten. Door toepassing van geoptimaliseerde bevoorradingssystemen zal er hooguit sprake zijn van twee à drie vrachtwagens per dag. De bevoorrading zelf zal overdekt gebeuren. Uit het rapport van bureau [...] van 17 juni 2005 en de aanvulling daarop van 18 augustus 2005 blijkt dat de luchtkwaliteit in de directe (woon)omgeving van het [adres] na realisering van het bouwplan voldoet aan de in het Blk gestelde waarden. 4.8. Wat betreft de stelling van verzoekster dat haar privacy zal worden aangetast en dat de geluidsoverlast zal toenemen overweegt de voorzieningenrechter dat haar, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, niet is gebleken dat de belangen van verzoekster in dit opzicht door het bouwplan zodanig zullen worden aangetast dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat deels aan de bezwaren van verzoekster tegemoet is gekomen door de plaatsing van een privacyscherm, waardoor de inkijk vanaf het appartementencomplex wordt verminderd. Voorts zal het laden en lossen bij de supermarkt ondergronds plaatsvinden en heeft de vergunninghouder ter zitting te kennen gegeven dat de koelinstallatie wordt geïsoleerd. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de bouw van een supermarkt ook op grond van het huidige bestemmingsplan mogelijk is, zij het dat deze ingevolge het bouwplan gedeeltelijk buiten het bebouwingsvlak van het huidige bestemmingsplan gelegen zal zijn. Tenslotte is van belang dat verzoekster in een stedelijke omgeving woont, waardoor niet kan worden gegarandeerd dat nooit enige aantasting van haar privacy of toename van geluidsoverlast zal plaatsvinden. 4.9. De stelling van verzoekster dat verweerder onderzoek had moeten verrichten naar de gevolgen van het bouwplan voor beschermde planten- en diersoorten kan niet slagen, reeds omdat deze eerst in beroep is aangevoerd. 4.10.1. Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat realisering van het bouwplan geen strijd zal opleveren met het Blk. Het standpunt van verweerder dat deze beroepsgrond buiten beschouwing dient te blijven omdat deze niet in bezwaar is aangevoerd, wordt door de voorzieningenrechter niet onderschreven. Verweerder is immers pas in het besluit van 23 augustus 2005 voor het eerst ingegaan op het Blk, zodat verzoekster niet kan worden verweten dat zij hiertegen niet eerder gronden heeft ingebracht. De voorzieningenrechter zal derhalve beoordelen of verweerder in het bestreden besluit terecht heeft gesteld dat realisering van het bouwplan geen strijd met het Blk zal opleveren. 4.10.2. Bij deze beoordeling zijn de volgende bepalingen van het Blk van belang. Ingevolge artikel 1 van het Blk wordt in dat besluit en de daarop berustende bepalingen onder zwevende deeltjes (PM10) verstaan: in de buitenlucht voorkomende stofdeeltjes die een op grootte selecterende instroomopening passeren met een efficiencygrens van 50 procent bij een aërodynamische diameter van 10 micrometer. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Blk worden concentraties die zich van nature in de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens, bij het beoordelen van de luchtkwaliteit voor zwevende deeltjes (PM10) buiten beschouwing gelaten. Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden concentraties van zwevende deeltjes (PM10) die veroorzaakt worden door natuurverschijnselen bij het beoordelen van de luchtkwaliteit eveneens buiten beschouwing gelaten. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht. Ingevolge artikel 20 van het Blk gelden voor zwevende deeltjes (PM10) de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens: a. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie; b. 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden. 4.10.3. Bureau [...] komt in de rapportages van 17 juni 2005 en 18 augustus 2005 tot de conclusie dat realisering van het bouwplan in de directe woonomgeving niet zal leiden tot een overschrijding van de in het Blk vastgestelde jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10. De jaargemiddelde concentratie PM10 zal volgens bureau [...] in 2005 maximaal 32 microgram per m3 zijn. Deze zal in 2010 en 2015 dalen naar maximaal 30 respectievelijk 29 microgram per m3. Voorts zal de daggemiddelde grenswaarde voor PM10 niet meer dan 35 dagen worden overschreden. In 2005 zal de daggemiddelde grenswaarde maximaal 33 dagen worden overschreden. In 2007, 2010 en 2015 zal het aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden dalen naar respectievelijk maximaal 29, 22 en 20. 4.10.4. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat in het addendum van 18 augustus 2005 bij de rapportage van bureau [...] van 17 juni 2005 ten onrechte de rekenresultaten, beoordeling en conclusies inzake zwevende deeltjes zijn gewijzigd, in die zin dat de onschadelijke zwevende deeltjes die zich van nature in de lucht bevinden alsnog buiten beschouwing zijn gelaten. Volgens verzoekster verdraagt dit zich niet met de Europese richtlijn 1999/30/EG en de strekking van het Blk. De voorzieningenrechter kan dit standpunt niet onderschrijven. In artikel 5 van het Blk is immers uitdrukkelijk bepaald dat bij de beoordeling van de luchtkwaliteit de concentraties die zich van nature in de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens buiten beschouwing worden gelaten. In dit opzicht verschilt het Blk van het Besluit luchtkwaliteit 2001, op grond waarvan de bedoelde concentraties wel bij die beoordeling dienden te worden betrokken. De voorzieningenrechter ziet geen aanwijzingen dat het Blk op dit punt niet in overeenstemming is met de Europese richtlijn 1999/30/EG. 4.10.5. Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat in de rapportage van bureau [...] van 17 juni 2005 onvoldoende is onderbouwd dat sprake zal zijn van afnemende achtergrond-concentraties, waardoor vanaf 2007 de grenswaarde voor PM10 niet meer dan de toegestane 35 dagen per jaar zal worden overschreden. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat blijkens de rapportage bij het vaststellen van de huidige en toekomstige immissieconcentraties NO2 en PM10 -inclusief achtergrondbijdrage- gebruik is gemaakt van het “rekenmodel voor de luchtverontreiniging langs verkeerswegen”- CAR II versie 4.0.0 van maart 2005. De achtergrondconcentraties en emissiekentallen voor voertuigen voor 2001-2004, 2010, 2015 en 2020 zijn blijkens de rapportage in het rekenprogramma opgenomen. Verzoekster heeft niet onderbouwd, en de voorzieningenrechter is ook overigens niet gebleken, dat de achtergrondconcentraties op onjuiste wijze zijn vastgesteld. 4.10.6. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de rapportages van bureau [...] van 17 juni 2005 en 18 augustus 2005 als uitgangspunt wordt genomen dat de verkeersintensiteit op de [straatnaam] en het [adres] niet zal toenemen. Blijkens de rapportage is dit uitgangspunt gebaseerd op informatie van de gemeente [plaatsnaam], dat voor beide wegen de toename van de verkeersintensiteit door de autonome groei van het verkeer en de aansluiting van [plaatsnaam] op de A9 naar verwachting volledig zal worden gecompenseerd door het feit dat de [straatnaam] een 30-kilometerregime zal krijgen, waardoor de ontsluiting van het plangebied volledig via de noordzijde ([straatnamen]) zal plaatsvinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze aanname onvoldoende onderbouwd. Om deze conclusie te kunnen dragen zal enerzijds voldoende duidelijk moeten zijn in welke mate het aantal verkeersbewegingen op de betreffende wegen door realisatie van het bouwplan zal toenemen, en anderzijds op welke wijze en in welke mate deze wegen zullen worden ontlast door de inrichting van de 30-kilometerzone. Naar verweerder ter zitting heeft erkend ligt het voor de hand dat door de vestiging van de supermarkt en de uitbreiding van het aantal woningen het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat geen grote toename van het aantal verkeersbewegingen valt te verwachten. Deze verwachting berust echter niet op enige onderzoek en is dan ook onvoldoende onderbouwd. Ook heeft verweerder geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag op welke wijze en wanneer het 30-kilometerregime op de [straatnaam] vorm zal krijgen. Het aan de rapportage van [...] ten grondslag gelegde uitgangspunt dat de verkeersintensiteit op de [straatnaam] en het [adres] per saldo niet zal toenemen berust derhalve niet op zorgvuldig onderzoek. Bovendien heeft bureau [...] uitsluitend de invloed van het bouwplan op de luchtkwaliteit in een deel van het plangebied onderzocht, terwijl de invloed van het bouwplan op de luchtkwaliteit in het algemeen -dus zowel binnen het plangebied als daarbuiten- dient te worden beoordeeld. Dit brengt mee dat het bestreden besluit zoals aangevuld bij besluit van 23 augustus 2005 niet zorgvuldig is voorbereid. Deze besluiten zullen in beroep dan ook geen stand kunnen houden wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. 4.10.7. De voorzieningenrechter ziet daarin echter geen aanleiding om de bestreden besluiten te schorsen. Weliswaar staat vast dat het onderzoek naar de invloed van het bouwplan op de luchtkwaliteit gebreken vertoont, maar daaruit is geenszins af te leiden dat door realisering van het bouwplan een met het Blk strijdige situatie zal ontstaan, ook niet indien moet worden uitgegaan van een toename van het aantal verkeersbewegingen. In dit verband is van belang dat blijkens de rapportages van bureau [...] de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 niet wordt benaderd. Wel wordt het maximaal aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden in 2005 benaderd, maar in dat verband heeft te gelden dat eerst bij de ingebruikname van het te realiseren bouwwerk dient te worden voldaan aan de vereisten van het Blk. Van ingebruikname van het bouwwerk in 2005 zal, gelet op de stand waarin de bouwwerkzaamheden zich bevinden, geen sprake kunnen zijn. Dit in overweging nemende is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van de vergunninghouder bij het kunnen voortzetten van de bouwwerkzaamheden in dit stadium zwaarder moeten wegen dan de belangen van verzoekster bij schorsing van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat de bezwaren van verzoekster tegen het bouwplan met name zien op de ingebruikname van het bouwwerk. Wel wijst de voorzieningenrechter er uitdrukkelijk op dat de vergunninghouder in ogenschouw zal moeten nemen dat het bouwen voor zijn risico komt, mocht het bouwplan uiteindelijk niet gerealiseerd kunnen worden. 4.10.8. Een en ander laat onverlet dat verweerder alsnog op korte termijn nader onderzoek zal moeten (laten) verrichten naar de verkeerssituatie die in het betreffende gebied zal ontstaan door realisering van het bouwplan en de gevolgen hiervan voor de luchtkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek -en mogelijk een herziene beslissing op bezwaar op basis daarvan- kunnen dan bij de beoordeling van het beroep worden betrokken. 4.11. Op grond van het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. 4.12. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 5. Beslissing De voorzieningenrechter, - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gewezen door mr. [rechter], voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. [griffier], als griffier. Uitgesproken in het openbaar op: door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van mr. [griffier] als griffier. De griffier, De voorzieningenrechter, Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.